Nederland is een
gesegregeerd land. In plaats van de verzuiling op basis van levensovertuiging
is er nu een onderscheid in opleiding en afkomst. Hoger opgeleiden zoeken
elkaar op en hebben weinig weet van de ook onder elkaar levende lager
opgeleiden. Allochtonen en autochtonen hebben evenmin contact, maar leven en
trouwen onder elkaar. Tenminste in meerderheid.
Het Sociaal Cultureel
Planbureau heeft dat vorige week maar weer eens onder de aandacht gebracht. We
leven vrolijk langs elkaar heen, zo is de conclusie. Nou ja, vrolijk is
misschien niet het goede woord. We kijken wat vreemd naar elkaar. Hoger
opgeleiden willen nog wel eens met minachting kennis nemen van de bezigheden
van lager opgeleide landgenoten. Van wat de allochtonen bezig houdt hebben
autochtonen eigenlijk geen idee.
Zorgelijk, zo was het
commentaar op de SCP-cijfers. Is het zorgelijk? Tja, daar waar een meerderheid
van de bevolking tot de lager opgeleiden wordt gerekend en de beleidsbepalers
vooral uit de hoger opgeleide klassen komen, heb je een probleempje. Als die
meerderheid zich niet meer vertegenwoordigd voelt en daarmee niet gehoord heb
je in potentie een zorgelijke situatie.
Maar dat het naast elkaar
leven zorgelijk zou zijn, dat is een statement die enige nuancering behoeft.
Het lijkt niet iets van alleen deze tijd. In de tijd van de verzuiling was er
wellicht wel gelijkgestemdheid binnen de zuilen, maar dit wil niet zeggen dat
hoger en lager opgeleid zo gezellig met elkaar optrok. Men zat wellicht
naast elkaar in de kerkbanken, hoewel dat vooral na de oorlog het geval was.
Voordien zaten de notabelen ook op de beste plaatsen. Maar goed, nog wel in dezelfde ruimte.
Het was ook net als nu ook
een inkomensdingetje. Geld is gemunte vrijheid waarmee je je plaats in de
maatschappij betaalt. En het is nu eenmaal zo dat een hogere opleiding een
betere kans op een goed inkomen biedt dan een lage. Zolang mensen evenwel allen
een redelijk bestaan hebben, lijkt het ook weer niet zo’n groot probleem als ze
wat langs elkaar heen leven.
Ik moest eraan denken
tijdens een bezoek aan mijn demente moeder in haar nieuwe verblijf. Haar hele
leven heeft ze toch onder de gegoede middenklasse geleefd. Wellicht niet de
rijken, maar qua opleidingsniveau en belangstelling min of meer gelijken. Zelfs
in de serviceflat waar ze de afgelopen twaalf jaar leefde was sprake van een
zekere homogene bevolking.
Het kostte ietsje meer,
maar dan heb je ook wat, zullen we maar zeggen. Kom je evenwel in een
hulpbehoevende situatie dan telt je afkomst en opleiding niet meer. Dan zit je
ineens tussen mensen waar je voorheen slechts op afstand mee te maken had.
Alweer de vraag of dat erg is. Mwah, leuk is toch anders. Ook dementie heeft zo
zijn klassengevoeligheid. Waar in haar oude verblijf het gevoel onder gelijken
te zijn de overhand had, is er nu sprake van een versterkte vervreemding.
Je trekt elkaar nu
eenmaal omhoog of omlaag, ook wanneer je gestaag in vergetelheid raakt.
Natuurlijk is de vraag of wij kunnen begrijpen wat mensen voelen, wanneer hun
geheugen gestaag oprolt en het dagelijks leven hen weinig meer zegt. Toch heb
je het gevoel dat het ontbreken van gelijkgestemden het proces van
achteruitgang versnelt. Daar helpen de geweldige zorgverleners niet echt tegen.
Je hebt elkaar toch al
weinig te vertellen in de Pinteriaanse gesprekken die hier doorgaans
overheersen, maar ergens heb je het gevoel dat de herkenning van elkaars
leefwereld of het ontbreken hiervan invloed heeft. Je doet er weinig tegen,
tenzij je natuurlijk zoveel geld hebt dat je weer helemaal onder gelijken kunt
verkeren. Eerlijk is het niet, maar wie heeft ooit gezegd dat het leven eerlijk
moet zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten