Bevrijdingsdag heet 1
april (geen grap) onder
melkveehouders. Ze mogen nu melken zoveel ze willen. De beperking van het
melkquotum eraf. Geen duur melkquotum meer aankopen, joechhei! Maar moeten ze
er zo blij om zijn? Nog afgezien van de milieunadelen als mestoverschotten en
extra broeikasgassen.
Het melkquotum heeft de
Nederlandse melkveehouderij veel goeds gebracht, ondanks de aanvankelijke
tegenstand. Stabiele melkprijzen, zekerheid van aflevering. Natuurlijk was er
het nadeel van het dure melkquotum. Een rem op de ontwikkeling was dit amper.
Juist door het dure quotum slaagden de Nederlandse boeren – meestal
familiebedrijven - erin hun bedrijfsvoering efficiënt te regelen. Daarmee
groeiden ze uit tot ’s werelds beste melkers.
Hiervoor moeten we ook
even kijken naar de organisatie van de Nederlandse melkveehouderij. Ongeveer 80
procent van de ongeveer 11 miljard kilo melk wordt verwerkt door wat nu
Friesland Campina heet. In het verleden is deze zuivelreus ontstaan uit fusies
tussen kleine coöperaties, waarvan elk beetje dorp er wel een rijk was. Boeren
waren eigenaar van die coöperatie en konden dus mede het beleid bepalen.
Dit veranderde wel door
het ontstaan van de grote coöperatie, die een hybride karakter kregen.
Enerzijds was er het bestuur, zeg maar de eigenaar, anderzijds was er het
bedrijf dat als een private onderneming de markt bewerkte en door het bestuur
werd afgerekend op rendement. Het bleek goud in de hand van de boeren, die zich
geen zorgen hoefden te maken om de afzet van hun melk. Hoeveel ze ook melkten.
Voor de coöperatie met
als doelstelling de melk van de leden tot waarde te brengen, was dit wel een
probleem. Veelal was die verwerking in de vorm van kaas en melkpoeder
verliesgevend. Dit werd gecompenseerd door de handel op private basis in
continenten als Azië en Afrika. Europa als thuisland is een zorgenkindje voor
een melkveehouderij die aanbodgedreven is en per definitie meer melk produceert
dan Europa kon gebruiken. Het restje gaat naar de wereldmarkt, waar de prijs wordt
vast gesteld.
Hoewel boeren dus
ondernemers worden genoemd, zijn ze dit in feite helemaal niet, eerder
hobbyisten. Maar dankzij het eigenaarschap van de coöperatie hoeft dat ook
niet. Die verdient het geld wel, al moeten ze dan wel leuke dingetjes maken van
de melk. Boeren moeten alleen zorgen het eigen bedrijf op orde te houden. En
hoe beperkt sommigen ook zijn, er is altijd wel een batterij deskundigen die
hun begeleidt in dat eigen bedrijf. Accountants, veevoerbedrijven en natuurlijk
de coöperatie leveren de deskundigheid als het gaat om ingewikkelde zaken als
mestbeleid.
Zonder die coöperatie zou
de Nederlandse melkveehouderij niet zo succesvol zijn geweest. Toen het einde
van het melkquotum ter sprake kwam, berekende de coöperatie of en hoeveel extra
melk ze konden verwerken en belangrijker nog konden vermarkten. Ongetwijfeld is
overwogen de leden een fabrieksquotum op te leggen, omdat het moeilijk is al
die melkpoeder en kaas goed te verkopen. Maar ja, de boeren zijn uiteindelijk
eigenaar.
Op de vraag of Friesland
Campina erin zal slagen die extra melk te verkopen, is uitgebreid gestudeerd. De
uitkomst is de hoopvolle gedachte dat de groei van de consumptie in opkomende
economieën voldoende is om de extra melk te slijten. Waar nu nog ter plekke
melk wordt gekocht om te verwerken, wordt straks de Nederlandse melkpoeder
versleept naar die landen. Over wat dit betekent voor de boeren in die landen
is met geen woord gerept.
Net zoals het tijdens de
periode van het melkquotum voor de Nederlandse melkveehouders een heilige
plicht was het quotum vol te melken, lijkt dit het nu om zoveel te melken als
ze kunnen. De maatschappelijke kosten als milieu, landschapsbederf, dierwelzijn
tellen eigenlijk amper voor de boeren. Zeker de jonge bedrijfsopvolgers denken
alleen in termen van rendement, want het is een zware opgave het bedrijf
financieel gezond over te nemen. Opmerkelijk is dat er veel boeren zijn, die in
de gewone omgang redelijk intelligente en aardige mensen blijken, maar er is dat
genetisch defect als het om melken gaat.
Dat staatssecretaris
Sharon Dijksma onder druk van de natuurorganisaties, tegengewerkt door de nog
immer sterke boerenbond LTO de melkveehouders slechts een mestbeperking heeft
opgelegd, zal geen groot bezwaar blijken. Er wordt meer gemolken, dat is nu al
duidelijk. Veel stallen staan nog halfleeg, vast gebouwd op de grote groei na
het quotum. Na 1 april gaat het echt beginnen. De weilanden staan vol met
jongvee om de lege plekken in te nemen.
Een probleem is wel dat
veel van de uitbreiding is gefinancierd door de bank – de Rabobank meestal.
Voor sommige boeren is de schuld opgelopen tot tegen de 2 euro per liter melk.
Die schuld zou moeten worden afgelost in tijden van hoge melkprijzen. Alleen
hebben boeren een broertje dood aan belasting betalen. Dus wordt de winst
geïnvesteerd in grond, die almaar duurder wordt. Net zoals voorheen het
melkquotum.
De vrees dat bij een
instortende melkprijs omdat ook andere landen meer gaan melken en de melkplas
te groot wordt, veel boeren financieel in de problemen komen is dan ook niet
vreemd. Het rendement op melk is niet zo groot. Kijken we naar het
geïnvesteerde kapitaal dan is het niet veel meer dan een krap procentje. Boeren
kijken evenwel liever naar hun liquide kasstroom. En die ziet er veelal wel
goed uit. Dat dode kapitaal in de grond en de eigen arbeid wordt vaak over het
hoofd gezien. Zouden ze het dode kapitaal en die arbeid meerekenen, zouden veel
boeren beter kunnen stoppen.
Nu krijgen melkveehouders
nog een jaarlijkse subsidie van Europa van gemiddeld zo’n 25.000 euro. Er gaat
zo jaarlijks ruim 800 miljoen subsidie naar de Nederlandse boeren. Daaruit is
veel van de uitbreiding aan stallen betaald. Hier zonder zouden veel boeren al
zijn gestopt. En aan die subsidie wordt gemorreld in Europa. Over een jaar of
tien moeten boeren het op eigen kracht doen.
Ook de maatschappij
verandert. In Europa neemt de zuivelconsumptie gedurig af en de idee dat ook de
maatschappelijke kosten in rekening moeten worden gebracht is groeiend. In
China zien de zuivelprofeten een groei van 2 procent per jaar. Maar net als met
de snelle groei van duurzame energie, is het niet ondenkbaar dat in Azië
sneller dan verwacht de consumptie afneemt door een groeiend milieubewustzijn.
Tenslotte zijn deze landen al gewend aan het consumeren van plantaardige
eiwitten, die een veel minder grote aanslag op het milieu doen.
De melkdrang van de
Nederlandse boeren kan zich nog wel eens tegen hen keren. De grote
zuivelcoöperatie is een mooie bescherming. Maar een private onderneming als
Nestlé, stootte enkele jaren terug alle vaste leveranciers af en koopt de melk
nu op de vrije markt. Of dit een houdbare situatie voor de coöperatie op de
wereldmarkt zal blijken is nog maar de vraag.
De ‘geweldige’ bijdrage
aan de Nederlandse economie is louter voor de melkveehouderij veel minder groot
dan de 10 procent waarmee de LTO schermt. Daar zit ook de bloembollenteelt,
vleesveehouderij en de lucratieve doorvoer in berekend. Nederland zou zich
daarom beter kunnen afvragen of de aanslag op de ruimtelijke kwaliteit de
opbrengst wel waard is. En die koeien in de wei is een wensdroom. In de
praktijk zijn de nogal saaie raaigrasvlakten onbevolkt op grote groepen koeien
in de buurt van industriële stallen na. In concurrerende landen bestaat die
discussie helemaal niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten