woensdag 1 april 2015

Bevrijdingsdag? Dat is nog maar de vraag.



Bevrijdingsdag heet 1 april (geen grap)  onder melkveehouders. Ze mogen nu melken zoveel ze willen. De beperking van het melkquotum eraf. Geen duur melkquotum meer aankopen, joechhei! Maar moeten ze er zo blij om zijn? Nog afgezien van de milieunadelen als mestoverschotten en extra broeikasgassen.

Het melkquotum heeft de Nederlandse melkveehouderij veel goeds gebracht, ondanks de aanvankelijke tegenstand. Stabiele melkprijzen, zekerheid van aflevering. Natuurlijk was er het nadeel van het dure melkquotum. Een rem op de ontwikkeling was dit amper. Juist door het dure quotum slaagden de Nederlandse boeren – meestal familiebedrijven - erin hun bedrijfsvoering efficiënt te regelen. Daarmee groeiden ze uit tot ’s werelds beste melkers.

Hiervoor moeten we ook even kijken naar de organisatie van de Nederlandse melkveehouderij. Ongeveer 80 procent van de ongeveer 11 miljard kilo melk wordt verwerkt door wat nu Friesland Campina heet. In het verleden is deze zuivelreus ontstaan uit fusies tussen kleine coöperaties, waarvan elk beetje dorp er wel een rijk was. Boeren waren eigenaar van die coöperatie en konden dus mede het beleid bepalen.

Dit veranderde wel door het ontstaan van de grote coöperatie, die een hybride karakter kregen. Enerzijds was er het bestuur, zeg maar de eigenaar, anderzijds was er het bedrijf dat als een private onderneming de markt bewerkte en door het bestuur werd afgerekend op rendement. Het bleek goud in de hand van de boeren, die zich geen zorgen hoefden te maken om de afzet van hun melk. Hoeveel ze ook melkten.

Voor de coöperatie met als doelstelling de melk van de leden tot waarde te brengen, was dit wel een probleem. Veelal was die verwerking in de vorm van kaas en melkpoeder verliesgevend. Dit werd gecompenseerd door de handel op private basis in continenten als Azië en Afrika. Europa als thuisland is een zorgenkindje voor een melkveehouderij die aanbodgedreven is en per definitie meer melk produceert dan Europa kon gebruiken. Het restje gaat naar de wereldmarkt, waar de prijs wordt vast gesteld.

Hoewel boeren dus ondernemers worden genoemd, zijn ze dit in feite helemaal niet, eerder hobbyisten. Maar dankzij het eigenaarschap van de coöperatie hoeft dat ook niet. Die verdient het geld wel, al moeten ze dan wel leuke dingetjes maken van de melk. Boeren moeten alleen zorgen het eigen bedrijf op orde te houden. En hoe beperkt sommigen ook zijn, er is altijd wel een batterij deskundigen die hun begeleidt in dat eigen bedrijf. Accountants, veevoerbedrijven en natuurlijk de coöperatie leveren de deskundigheid als het gaat om ingewikkelde zaken als mestbeleid.

Zonder die coöperatie zou de Nederlandse melkveehouderij niet zo succesvol zijn geweest. Toen het einde van het melkquotum ter sprake kwam, berekende de coöperatie of en hoeveel extra melk ze konden verwerken en belangrijker nog konden vermarkten. Ongetwijfeld is overwogen de leden een fabrieksquotum op te leggen, omdat het moeilijk is al die melkpoeder en kaas goed te verkopen. Maar ja, de boeren zijn uiteindelijk eigenaar.

Op de vraag of Friesland Campina erin zal slagen die extra melk te verkopen, is uitgebreid gestudeerd. De uitkomst is de hoopvolle gedachte dat de groei van de consumptie in opkomende economieën voldoende is om de extra melk te slijten. Waar nu nog ter plekke melk wordt gekocht om te verwerken, wordt straks de Nederlandse melkpoeder versleept naar die landen. Over wat dit betekent voor de boeren in die landen is met geen woord gerept.

Net zoals het tijdens de periode van het melkquotum voor de Nederlandse melkveehouders een heilige plicht was het quotum vol te melken, lijkt dit het nu om zoveel te melken als ze kunnen. De maatschappelijke kosten als milieu, landschapsbederf, dierwelzijn tellen eigenlijk amper voor de boeren. Zeker de jonge bedrijfsopvolgers denken alleen in termen van rendement, want het is een zware opgave het bedrijf financieel gezond over te nemen. Opmerkelijk is dat er veel boeren zijn, die in de gewone omgang redelijk intelligente en aardige mensen blijken, maar er is dat genetisch defect als het om melken gaat.

Dat staatssecretaris Sharon Dijksma onder druk van de natuurorganisaties, tegengewerkt door de nog immer sterke boerenbond LTO de melkveehouders slechts een mestbeperking heeft opgelegd, zal geen groot bezwaar blijken. Er wordt meer gemolken, dat is nu al duidelijk. Veel stallen staan nog halfleeg, vast gebouwd op de grote groei na het quotum. Na 1 april gaat het echt beginnen. De weilanden staan vol met jongvee om de lege plekken in te nemen.

Een probleem is wel dat veel van de uitbreiding is gefinancierd door de bank – de Rabobank meestal. Voor sommige boeren is de schuld opgelopen tot tegen de 2 euro per liter melk. Die schuld zou moeten worden afgelost in tijden van hoge melkprijzen. Alleen hebben boeren een broertje dood aan belasting betalen. Dus wordt de winst geïnvesteerd in grond, die almaar duurder wordt. Net zoals voorheen het melkquotum.

De vrees dat bij een instortende melkprijs omdat ook andere landen meer gaan melken en de melkplas te groot wordt, veel boeren financieel in de problemen komen is dan ook niet vreemd. Het rendement op melk is niet zo groot. Kijken we naar het geïnvesteerde kapitaal dan is het niet veel meer dan een krap procentje. Boeren kijken evenwel liever naar hun liquide kasstroom. En die ziet er veelal wel goed uit. Dat dode kapitaal in de grond en de eigen arbeid wordt vaak over het hoofd gezien. Zouden ze het dode kapitaal en die arbeid meerekenen, zouden veel boeren beter kunnen stoppen.

Nu krijgen melkveehouders nog een jaarlijkse subsidie van Europa van gemiddeld zo’n 25.000 euro. Er gaat zo jaarlijks ruim 800 miljoen subsidie naar de Nederlandse boeren. Daaruit is veel van de uitbreiding aan stallen betaald. Hier zonder zouden veel boeren al zijn gestopt. En aan die subsidie wordt gemorreld in Europa. Over een jaar of tien moeten boeren het op eigen kracht doen.

Ook de maatschappij verandert. In Europa neemt de zuivelconsumptie gedurig af en de idee dat ook de maatschappelijke kosten in rekening moeten worden gebracht is groeiend. In China zien de zuivelprofeten een groei van 2 procent per jaar. Maar net als met de snelle groei van duurzame energie, is het niet ondenkbaar dat in Azië sneller dan verwacht de consumptie afneemt door een groeiend milieubewustzijn. Tenslotte zijn deze landen al gewend aan het consumeren van plantaardige eiwitten, die een veel minder grote aanslag op het milieu doen.

De melkdrang van de Nederlandse boeren kan zich nog wel eens tegen hen keren. De grote zuivelcoöperatie is een mooie bescherming. Maar een private onderneming als Nestlé, stootte enkele jaren terug alle vaste leveranciers af en koopt de melk nu op de vrije markt. Of dit een houdbare situatie voor de coöperatie op de wereldmarkt zal blijken is nog maar de vraag.

De ‘geweldige’ bijdrage aan de Nederlandse economie is louter voor de melkveehouderij veel minder groot dan de 10 procent waarmee de LTO schermt. Daar zit ook de bloembollenteelt, vleesveehouderij en de lucratieve doorvoer in berekend. Nederland zou zich daarom beter kunnen afvragen of de aanslag op de ruimtelijke kwaliteit de opbrengst wel waard is. En die koeien in de wei is een wensdroom. In de praktijk zijn de nogal saaie raaigrasvlakten onbevolkt op grote groepen koeien in de buurt van industriële stallen na. In concurrerende landen bestaat die discussie helemaal niet.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten